‘We don’t have to die for it’
De dag dat 6 Giant-Alpecin-renners op een auto botsten
Op de eerste dag van hun trainingskamp rond het Spaanse Calpe is Team Giant-Alpecin opgeschrikt door een ernstig ongeval, waarbij zes renners frontaal door een auto geraakt werden. Trainer Mattias Reck en journalist Nick Klaessens reden er vlak achter. Een verslag van die laatste.
Het begon zo ongedwongen ’s morgens rond 10.30 uur op de grote parkeerplaats voor het AR Diamante Beach Hotel in Calpe. Gezellig bijna. De renners verzamelen voor een training in drie groepen, elk zevental met een eigen volgauto. Ik rijd met oud-renner en nieuwe coach Luke Roberts achter groep 2 aan, de groep van Tom Dumoulin. De man die ik een dag mag volgen bij hoge uitzondering. Er wordt veel gelachen, voornamelijk om de Vlaming Zico Waeytens die met veel bombarie als een na laatste aan komt fietsen. Hij toont zijn nieuwste aanwinsten: “Mooie schoentjes hè? Ik ga er zelfs mee naar de club.”
En dan verschijnt sprinter John Degenkolb, met een lach die aan Zlatan Ibrahimovic doet denken: “Ben ik alwéér de laatste?”
Om 11.30 uur raken we groep 2 kwijt als we voor een rood stoplicht staan. “Er zijn twee wegen naar boven”, zegt Roberts. “Ze weten waar de eerste sprinttraining is, dus we zien ze daar wel.” De Australiër vertelt hoe erg hij een hekel had aan teamsprints tijdens zijn carrière. “Ik was geen specialist, maar je wil niet verliezen van je teamgenoten. Dat moet je namelijk ’s avonds in het hotel tot in den treure aanhoren. Zelfs Fabian Cancellara deed zo’n dag met tegenzin. Iedereen wilde hem natuurlijk verslaan.”
Vijf minuten later zien we de auto van trainer Mattias Reck tussen twee sinaasappelgaarden geparkeerd staan. Hij bereidt de eerste sprintoefening voor: “Ze moeten hier langs komen, ze kennen de route. Ik heb alvast pionnen neergezet voor ze. Tom slaat deze over, hij wil een klimtraining doen.”
Rond 13.30 uur gaat het er fel aan toe bij de volgende sprintsessie. Max Walscheid, Ramon Sinkeldam, John Degenkolb en Søren Kragh Andersen zitten mekaar zo op te naaien over wie de laatste van vier krachtmetingen won, dat er een vijfde aan te pas moet komen. Degenkolb wint en dat zal de rest aan moeten horen onderweg naar het hotel, waar de lunch op hen wacht.
Ik besluit met Mattias Reck mee te rijden naar het hotel, achter groep-Degenkolb aan. Hij vertelt waarom deze omgeving zo ideaal is voor trainingen: “Het is hier nooit druk op de weg met auto’s en er zijn veel lange rechte stukken, waardoor we als trainer goed kunnen monitoren en meten.” Het is net na tweeën als we op een paar kilometer buiten het dorpje Benigembla de hoek omrijden. Mattias trapt vol op de rem. Er staat een auto met de neus naar ons toe stil op onze helft van de weg en die heeft duidelijk iets geraakt. De voorruit aan de bestuurderskant is versplinterd en ingedeukt. “What the hell?”, roept Mattias. Dan pas zien we een fiets gevouwen onder de auto liggen. “Oh my God, it’s us! It’s us!” We sprinten om de auto en zien de ravage. Verspreid over twintig, dertig meter liggen zes renners van Team Giant-Alpecin. Allemaal zwaar gehavend en kermend van de pijn. Het is niet langer dan een minuut daarvoor gebeurd. De zevende, Søren Kragh Andersen, rent rond in paniek. Klampt Mattias aan en roept iets over dat de wagen recht op hun af kwam rijden. Dan rent er ineens een vrouw rond. Ze heeft een telefoon in haar hand, maar weet niet meer hoe die werkt. Ze is Brits, eind zestig, begin zeventig en jammert aan een stuk. De bestuurder. Geen flauw benul wie ze zojuist getorpedeerd heeft, maar ze is bang dat ze dood zijn. “Call an ambulance”, roept Mattias die een rondje doet langs de lichamen. Om tegen ze te praten, kijken hoe erg ze eraan toe zijn. Of ze bij bewustzijn zijn. Ik bel zonder na te denken 112. Aan de andere kant klinkt iets Spaans. “English por favor, English por favor! We need six ambulances. Six.” Inmiddels is er nog een vrouw bijgekomen. Een Spaanse, godzijdank. “We need six ambulances”, zeg ik nog een keer in de telefoon.
“You sure, mister?”
“Six ambulances, right now!” Ik geef m’n telefoon aan die Spaanse. Zij vertelt waar we zijn. Ik ren hetzelfde rondje als Mattias. Warren Barguil ligt het verst van de auto vandaan, maar los van dat-ie kermt van de pijn, lijkt hij oké. Barguil kijkt naar beneden waar Degenkolb in de greppel ligt. Die heeft een diepe snee in zijn bovenbeen en er ligt veel bloed onder hem. Hij is klaarwakker, en huilt. Vraagt of we alsjeblieft zijn vrouw willen bellen. Om te zeggen dat-ie oké is. Hij lijkt niet in de gaten te hebben dat zijn linker wijsvinger er slecht uitziet.
Vijf meter verderop zit Max Walscheid rechtop. Lekker laten zitten. Ook Fredrik Ludvigsson lijkt in orde. Ik ren naar de twee renners het dichtst bij de auto. Chad Haga zit naast de roerloze Ramon Sinkeldam. “Praat met hem! Hij mag niet in slaap vallen.” De focus ligt zo op Ramon dat ik pas minuten later doorheb dat Chad Haga er het ergst aan toe is. In zijn hals zit een gapend gat ter grootte van een rijksdaalder. In een reflex ga ik achter hem zitten met mijn benen om hem heen. Met een vestje duw ik op de wond in zijn nek. “What happened”, vraagt Chad. Met tussenpozen van tien seconden stelt hij vragen. Steeds dezelfde, als het mantra van een goudvis. “Is iedereen oké?” “Wie reden er met me mee?” “Ramon, are you okay?” “It’s a beautiful game, but we don’t have to die for it.” “Heb ik nog al mijn tanden?” “What happened?”
Intussen zijn er vijf ambulances gearriveerd en wordt de schade opgenomen. Een arts schrikt als hij Chad ziet. Belt. Ik meen het woordje helikopter te horen. “Is it that bad”, stamelt Chad. Ik stel ‘m gerust, maar weet dat de vraag zo weer komt. De huid rond zijn mond is een soort pulp, zijn rechter oogkas is een grote zwelling met een bijna perfect getekende blauwe oogschaduw. Hij pakt de hand van Ramon: “Hang in there buddy, we don’t have to die.”
Verderop hoor ik Walscheid schreeuwen naar ambulancebroeders dat John weg moet. Omdat die vinger anders echt een probleem wordt. “Please, take him away!”
“Are you Christian”, vraagt Chad. We zitten zo al twintig minuten. Andrea, een Spanjaard, heeft inmiddels het stelpen van zijn halswond overgenomen met verbandgaas. Chad doet een gebed, ik herhaal maar wat-ie zegt. Na drie zinnen is hij al vergeten dat-ie het aan het doen was. De helikopter hakt tijdens het landen aan weerszijden van de straat wat olijfbomen. Het lijkt wel fucking oorlog. “Is die voor mij”, vraagt Chad. “Ik hoop zo dat-ie voor mij is. Dat de rest oké is. Laat de rest oké zijn.”
Mattias hurkt naast ons en houdt de handen van Ramon en Chad beet. Ramon vraagt of Mattias zijn vrouw wil bellen met zijn telefoon. Hij noemt het nummer op uit zijn hoofd. Ramon is oké. Chad wordt op een brancard getild en vliegt met de helikopter naar Alicante. De rest wordt een voor een naar een ziekenhuis in Dénia gereden.
Het heeft een uur en drie kwartier geduurd.
In de auto naar het hotel zegt Mattias tussen een paar telefoontjes door: “Ik ga zo met alle renners praten in het hotel. Misschien moet je daar ook even bij zitten. Denk dat het goed is voor je.”